‘Elk serieus boek bevat een verwijzing naar Alice in Wonderland’. In elk serieus boek? Zou het echt?
In elk serieus boek staat een verwijzing naar Alice. Dat was een van de eerste dingen die Jur tegen mij zei toen we elkaar ontmoetten tijdens een filosofielezing. Ik was midden twintig en een fervent lezer, maar ik kende deze wet niet en was, eerlijk gezegd, behoorlijk verrast. Elke roman die er toe doet, knipoogt, zwaait of schreeuwt in het voorbijgaan Alice in Wonderlandhet boek van Lewis Carroll dat nu zo klassiek is dat het er altijd al lijkt te zijn geweest.
Dat laatste is onjuist: de Alice-boeken – er zijn er twee – bestaan pas iets meer dan anderhalve eeuw. De eerste verscheen in 1865 en heet voluit Alice’s avonturen in Wonderlandde tweede dateert uit 1871 en heet Door de spiegel, en wat Alice daar aantrof. Al in 1875 verscheen er een Nederlandse vertaling, Lize’s avonturen in Wonderlandwaarvan de Lewis Carroll Society enkele jaren geleden een prachtige facsimile-uitgave publiceerde. Sinds Competitie de boeken zijn zo’n twintig keer vertaald, onder meer door Hans Andreus, Nicolaas Matsier, Sophia Engelsman en vorig jaar door Imme Dros. Robbert-Jan Henkes, bekroond vertaler van Russische kinderpoëzie en (met Erik Bindervoet) James Joyce en Bob Dylan, heeft nu een nieuwe versie toegevoegd: Alice in Wonderland en in Spiegellandmet de originele illustraties van John Tenniel, opnieuw ingekleurd door Floris Tilanus.
De aantrekkingskracht van Carrolls boeken berust naar mijn mening op twee pijlers: Alice en Wonderland. De eerste is het meisje zelf: vroegrijp en naïef, een beetje blauw en braaf en toch avontuurlijk genoeg om zonder nadenken in een konijnenhol te duiken achter een passerend Wit Konijn met een zakhorloge; uiterst beleefd, maar gelukkig soms ook een beetje brutaal tegenover de pedante wezens die haar pad kruisen, zoals de eeuwig grijnzende Cheshire Cat (van wie alleen de grijns overblijft), de gekke Hoedemaker en het guitige duo Tweedledum en Tweedledee.
De tweede pijler is de wereld die Alice ontdekt, op de bodem van de grot of door de spiegel van het tweede boek. Het is een droomwereld bevolkt door speelkaarten en schaakstukken, vol ongerijmdheden, metamorfosen en paradoxen, tegelijkertijd volkomen vreemd en volkomen vertrouwd. Een shisha-rokende rups die wijze raad geeft is bijzonder, net als een ei dat een onzingedicht uitlegt over de angstaanjagende Jabberwock of een koningin die eerst oordeelt en dan oordeelt.
Rode Koning
Ik begon aandacht te besteden aan de referenties waar Jur het over had. Mijn grote literaire held uit die tijd, Jorge Luis Borges, was geobsedeerd door spiegels – zou dat iets met Alice te maken kunnen hebben? Er waren expliciete aanwijzingen: Borges nam de Cheshire Cat op in de zijne Boek van de denkbeeldige wezens en hij monteerde het verhaal ‘The Round Ruins’ met een opschrift Spiegelland waarin Tweedledee Alice ervan overtuigt dat ze slechts een personage is in de droom van de slapende Rode Koning. Op het einde loopt Borges’ hoofdpersoon het vuur in, wat hem geen kwaad doet, waarna hij “opgelucht, vernederd, ontzet” beseft dat iemand anders hem droomt.
Elk serieus boek. Zou het echt? Er waren genoeg bekende voorbeelden Finnegans worden wakker door James Joyce en Wonderland van Joyce Carol Oates tot de woordspeling van Remco Campert Goh! of Liesje in luiletterland. Voor de zekerheid heb ik een paar Alice-referenties in mijn eigen romans gestopt, uit overtuiging en literaire noodzaak, maar ook een beetje alsof ik een cent in de Trevifontein gooide.
Jur maakte een gezaghebbende indruk; hij verzamelde zelfs Alice-uitgaven, samen met zijn vader. Ze hadden er ongeveer zeshonderd: vroege uitgaven, Japanse vertalingen, verlucht door illustratoren als de Nederlandse Rie Cramer en Pat Andrea, van parodieën als Adolf in Blunderland (1939) naar een inheemse versie met een witte kangoeroe in plaats van een konijn. Ik dacht dat zeshonderd exemplaren van hetzelfde boek best veel was, maar in het wereldwijde en verrassend grote universum van Alice-verzamelaars, weet ik nu, liggen de aantallen vaak anders.
Jur is nu al achttien jaar mijn beste vriend. Samen vertalen we poëzie van diverse dichters als John Ashbery en Eugenio Montale, en voor de Lewis Carroll Society (LCG) hebben we ooit een boekje samengesteld met alle Nederlandse en Afrikaanse vertalingen van Carrolls onzingedicht ‘Jabberwocky’, inclusief een nieuwe van onszelf . Twee overwerkte winters waren we ook redacteur van dodo/nododo, een ‘tijdschrift in de geest van Lewis Carroll’ dat werd uitgegeven door de LCG, maar de brullende absurditeit van ons tijdschrift was zelfs voor dat lichaam iets te bizar en na twee edities stopte het, we noemden het een dag.
Mijn eigen Alice-bibliotheek kon nauwelijks een kinderkoffer vullen, ik ben altijd een lezer gebleven en nooit een verzamelaar geworden. Maar ik bleef opletten. Als ik over een spiegel of een konijnenhol lees, visualiseer ik onmiddellijk een zin naar Carroll; hetzelfde geldt voor een schaakspel, zakhorloge, rups of vingerhoed. Eigenzinnige dialogen over logica of namen, de vraag wie wie droomt, een grijns zonder kat: check.
Nu ik erover nadenk, werkt het vaak andersom: als ik een boek leuk vind, zet in mijn achterhoofd een stoppelige lezer zijn zaklamp aan om Alice-referenties te zoeken. Het was een grote opluchting in de briljante roman van Jennifer Egan Een bezoek van de goon-ploeg een riem voorkomt dat De gekke hoedenmakers is vernoemd naar de gekke Hoedemaker. Zowel Ali als Zadie Smith blazen af en toe een kus op de hand op het tweeluik van Carroll, wat ik beschouw als een bevestiging van mijn wereldbeeld.
De kunst van het vertalen
Misschien vindt u dat gemakkelijk of handig – maar ‘ik vind dat u mij eerst moet vertellen wie u bent’, als ik het zo mag zeggen.
Dit is het scherpe antwoord van Alice op de vraag van Caterpillar wie ze is, in de versie van Henkes. Geen luxe vertaalvondst, maar wel een mooie zin. Een vertaler moet altijd een evenwicht zoeken tussen de uitdagingen van vorm en inhoud, en bij teksten vol parodieën, verwijzingen, dubbelzinnigheden en spelletjes als de Aliceboeken geldt dit in nog grotere mate. ‘Zorg voor de betekenis, dan komen de geluiden vanzelf’, zegt de hertogin ergens, alsof ze vertaaladvies geeft. Maar zo simpel is het natuurlijk niet. De betekenis kan het halve werk zijn.
Het hertogelijke motto is een verbastering van het Britse gezegde ‘Zorg voor de pence en de ponden zorgen wel voor zichzelf’, een aansporing om aandacht te besteden aan de kleintjes. Je zou dit kunnen vertalen met het klassieke Nederlandse gezegde: ‘Zuinigheid met ijver bouwt huizen als kastelen’. Met ‘Take care of the sense, and the sounds will take care of self’ geeft de hertogin er een typisch Carolliaanse taalkundig-filosofische draai aan, met een uitspraak die precies het tegenovergestelde doet van wat ze beweert: het gaat haar niet om de betekenis van wat ze zegt, maar meer van hoe het klinkt.
Typisch hier: één regel stelt de vertaler al voor een vrijwel onmogelijke opgave. De oplossingen variëren enorm, van ‘Wie het zijne niet respecteert, is niet geweldig’ (Engelsman) tot ‘Met woorden kun je veel gaten opvullen’ (Eelke de Jong). Dit laatste is onmiskenbaar waar. Matsier toont hier topvorm: ‘Let op de geest en de letter besteedt aandacht aan zichzelf.’ Henkes maakt het duidelijk: ‘Het is niet allemaal verkeerd hoe het klinkt.’ Zijn vertaling is een klankgedreven parodie op het spreekwoord ‘Het is niet alles goud’. Maar het is niets meer dan dat spel met de klank, want de betekenis van het spreekwoord heeft niets te maken met Carrolls origineel. Het geluid heeft het gevoel overstemd.
Er valt echter veel te schitteren in Henkes’ nieuwe, doordachte en muzikale vertaling. De uitwisseling met ‘Homptie Domptie’ over woorden en betekenissen is geestig en consistent van toon (‘werkwoorden: ze hebben echt een wil’). Met het onzingedicht ‘Jabberwocky’ bespeelt hij het orgel in een heerlijk Henkesiaanse stijl en ook zijn andere gedichten rijmen en klinken virtuoos en dansachtig. Op andere momenten lijken de vondsten onnodig gezocht, zoals ‘Een tsjoeke-tsjoeke theekransje’ voor ‘Een gek theekransje’; je hoort de buurman het laconieke bon mot mompelen ‘we zijn hier allemaal gek’, wat niet gezegd kan worden van het ietwat hysterische ‘we zijn hier allemaal choo-choeke’.
In zijn nawoord stelt Henkes dat geen enkele Nederlandse vertaling er tot nu toe in is geslaagd de prachtige toon van Carrolls boeken te vatten, en de eerlijkheid gebiedt te zeggen dat dit helemaal niet is veranderd. Maar wat zou het kunnen zijn? Waar de arme Engelsen het moeten doen met één enkele Alice, hebben wij er twintig, elk met hun eigen geur en humeur, hun plus- en minpunten.
Witte walvis
Kom op, laten we wat serieuzere boeken openen. Er gaat niets boven anekdotisch bewijs. Het universum van Haruki Murakami, auteur van Hardgekookt wonderland en het einde van de wereld: ondenkbaar zonder Alice. Hetzelfde geldt voor de wereld van Vladimir Nabokov, die Carrolls tweeluik in het Russisch vertaalde en vrijwel al zijn romans (Lolita behalve, volgens hemzelf) verwijst naar Alice. Een van onze beste schrijvers, Rob van Essen (wie Winter in Amerika een motto Door de spiegel gaf) is dank verschuldigd aan Alice. Maria Kager speelt uitgebreid met Alice-referenties in haar verrukkelijke debuut, dat onlangs de Bronzen Uil won De buitengewoon succesvolle opvoeding van Frida Wolf.
Een schrijver creëert zijn eigen voorlopers, zei Borges. Dankzij de Aliceboeken is er een verband tussen de romans van Kager, Van Essen, Nabokov en Murakumi. Maar het gaat verder: dankzij Alice bestaat er ook zo’n verband tussen allerlei verhalen die al lang voor haar geboorte zijn verzonnen, zoals Odysseus’ ontmoeting met de Cycloop (die hij op uitgesproken Carolliaanse wijze voor de gek houdt door zichzelf voor te stellen als ‘ Nobody’), Dante’s afdaling naar de hel (precies een konijnenhol), Gulliver’s vreemde reizen, Melville’s jacht op de ongrijpbare witte walvis (net als een konijn, maar zonder zakhorloge), de streken van Reinaert de Vos en Alice’s verre voorvader Sneeuwwitje.
Alice is een onvergankelijk personage met talloze nakomelingen in de literatuur, maar ik denk dat de belangrijkste erfenis van haar beide boeken de manier is waarop ze naar de wereld kijken. Realisme, de meest fantastische van alle literaire constructies, handelt in drogredenen, zoals bekend is, en Lewis Carroll herinnert ons op speelse wijze aan de waarheid van de droom en de fabel. Ik bedoel, de wereld verdwijnt niet als je je ogen sluit; hij wordt alleen maar groter.
Alice in Wonderland en in Spiegelland van Lewis Caroll. Ed. van Robbert-Jan Henkes. Uitgeverij Van Oorschot. 264 pagina’s. 29,99 euro