Jo Baer was als schilder een radicaal minimalist; later koos ze voor radicale figuratie
Afgelopen dinsdag overleed Jo Baer, de minimal artist uit Seattle die later brak met het minimalisme en sinds 1984 in Amsterdam woonde en werkte. Ze werd 95 jaar oud. Het nieuws werd aangekondigd door haar galerie, Pace-galerij in New York.
Dat was de stad waar ze in 1966 haar eerste solotentoonstelling had: de Fischbach Gallery had een goede radar voor nieuw talent. Baer werd twee jaar eerder opgemerkt in ‘Eleven Artists’. Die tentoonstelling, samengesteld door Dan Flavin, zette vervolgens de belangrijkste minimal kunstenaars neer – zoals Frank Stella, Donald Judd, Sol Lewitt en dus ook Baer. Ze maakte onder meer schilderijen met één groot wit vlak en een zwarte rand waar aan de binnenkant iets dunnere randen verschijnen, waarbij ze ook de zijkanten van het schildersdoek nam. “Ik wilde weten wat er om de hoek gebeurt. Dat interesseerde mij optisch.”
Vaak hing ze die doeken als twee of drieluiken op, voor meer kracht. Haar beeldtaal was strikt abstract. Toen ze eind jaren zestig prijswinnende orchideeën in haar appartement kweekte, begon de natuur haar meer te inspireren. Ook begon ze zich af te vragen in hoeverre je mensen bereikt met minimalisme. Ze schreef ook veel en kritisch. Toen minimalistische beeldhouwers als Judd en Morris de schilderkunst lieten varen, verdedigde ze de schilderkunst zo scherp dat sommige oud-collega’s haar niet meer hoefden te zien.
Ze had haar kunnen laten uitspreken door haar moeder, die, als fervent voorstander van vrouwenrechten, haar het belang van onafhankelijkheid had ingeprent. Jo Baer werd in Seattle geboren als Josephine Gail Kleinberg in een artistiek gezin, al koos ze na kunstlessen in 1946 eerst voor een studie biologie. Daarna volgden drukke jaren: twee huwelijken, twee echtscheidingen, een kind, een verblijf in Israël, een avondstudie psychologie in New York, en een periode in Los Angeles waar ze ging schilderen, aanvankelijk abstract expressionistisch.
Whitney-museum
In 1960 verhuisde Baer naar New York, waar in 1975 een nieuw keerpunt kwam. Hoewel ze dat jaar in het Whitney Museum of American Art een overzichtstentoonstelling had van haar abstracte kunst, besloot ze daar toen een einde aan te maken. Ze was bang om zichzelf te herhalen en wilde daarom weg van het minimalisme. En weg van de VS. Ze verhuisde naar Ierland, later Londen en uiteindelijk Amsterdam. In 1983 publiceerde zij haar bekendste tekst ‘Ik ben geen abstracte kunstenaar meer‘In het tijdschrift Kunst in Amerikaeen manifest voor wat zij ‘radicale figuratie’ noemde. Kunst moest opener zijn, en dan was abstractie niet de weg.
Zo bleef ze zich ontwikkelen en kreeg ze tentoonstellingen in alle belangrijke internationale musea die ook haar werk aankochten. In Nederland had ze daarin drie solopresentaties Stedelijk Museum te Amsterdamtwee in het Van Abbe Museum en één in het Kröller-Müller Museum.
Hoewel ze zich had afgekeerd van het minimalisme, nam ze later ook afstand van de term ‘radicale figuratie’ en keerde uiteindelijk zelfs terug naar haar vroegste minimal art. In 2020 exposeerde zij De verrezeneen serie remakes van werken uit 1960 en 1961. Het waren grote abstracte geometrische composities die ze aan de hand van foto’s verving: de originelen hadden ze destijds vernietigd om mentaal ruimte te maken voor nieuwe stappen.
In de laatste fase maakte ze ook werken waarin het allemaal samenkwam: abstracties, stenen, vogels, neolithische stenen en eeuwenoude symbolen in raadselachtige sterrenbeelden. Alle elementen waren hetzelfde en dat paste bij hoe zij de kunst zag: als onderdeel van een eeuwenoude geschiedenis – je kunt kiezen voor deze of stijl, maar het is dezelfde drang om te creëren als duizenden jaren eerder.
Ze schreef over de onderlinge afhankelijkheid van antropologie, archeologie, geografie en astronomie. En dat geschilderd. Schilderen is altijd een manier geweest om met mensen te praten, dacht ze, ‘en dat is alles wat ik doe’, zei ze in 2020 in een film ter gelegenheid van haar tentoonstelling bij Pace Gallery.