Meer bonen en kapucijners eten is gezond, maar boeren telen ze minder
Het telen van peulvruchten is uit de gratie. Vorig jaar daalde het aantal hectare met tuinbonen, erwten en veldbonen stevig. “Dat is jammer”, zegt Stacy Pyett, programmamanager van het onderzoek naar de eiwittransitie aan de Wageningen University and Research. Het zou mooi zijn als de ingrediënten voor vleesvervangers, die in de supermarkten meer en meer worden verkocht, door Nederlandse boeren worden geproduceerd, meent zij.
Maar dat gebeurt dus nog niet. De ingrediënten voor vleesvervangers die nu in de supermarkt liggen, komen vaak uit andere Europese landen, zoals Duitsland en Frankrijk. Soja wordt geteeld in Tsjechië en op de Balkan.
‘Wageningen’ publiceerde in december de jaarlijkse cijfers over allerlei agrarische producten in Nederland. Als het gaat om eiwitrijke gewassen is alleen de teelt van luzerne sterk gestegen (naar meer dan 12.000 hectare), maar dat is alleen geschikt voor veevoer. De productie van onder meer bruine bonen, kapucijners en veldbonen daalde met 15 procent, naar 6707 hectare.
Stokt de eiwittransitie, de wens van het kabinet en de gezondheidszorg om minder dierlijke en meer plantaardige eiwitten te eten? Dat gevaar dreigt, zegt Pyett. De cijfers uit 2024 zijn niet goed. “Het is gewoon niet lonend om peulvruchten te telen in Nederland.”
Bijna gedoemd om te mislukken
Het natte voorjaar speelde ook een belangrijke rol bij de beslissing van boeren om minder nieuwe eiwitrijke gewassen in te zaaien, vertelt Harm Vogels van boerenorganisatie ZLTO. “Er is nog weinig te verdienen aan deze nieuwe teelten. Als je dan ook nog te maken hebt met een te natte bodem, is je verdienmodel bijna gedoemd om te mislukken.” Het is de taak van Vogels om te onderzoeken waarmee boeren in de toekomst geld kunnen verdienen. Voor eiwitgewassen ziet hij goede mogelijkheden, maar nu nog niet.
Is een daling met 15 procent veel? Het aantal hectares met bijvoorbeeld kapucijners en erwten is sinds 2010 toch ongeveer verdubbeld. Pyett: “Ja, dat is zo. Maar dat was in feite een stijging van niks naar nog steeds heel weinig en nu dus weer een daling. We zijn niet goed bezig. We benutten de mogelijkheden niet.”
“Bijna alle deskundigen in de wetenschap, de zorg en de landbouw zijn het er over eens dat we in Nederland minder dierlijke eiwitten en meer plantaardige eiwitten moeten eten”, legt Pyett uit. “Dat betekent meer eiwitrijke peulvruchten, zoals veldbonen en soja op het menu. Heel veel supermarkten zijn daar al mee bezig, nu de boeren nog.”
In de supermarkt groeit de verkoop van plantaardige vleesvervangers langzaam maar gestaag. Consumenten halen nu nog ongeveer 57 procent van de eiwitten die ze eten uit dierlijke producten zoals vlees, vis en zuivel. De resterende 43 procent komt vooral uit groente, peulvruchten en noten. De verhoudingen verschoven het afgelopen decennium slechts 3 procent.
De meeste supermarkten, waaronder Albert Heijn en Lidl, streven naar 60 procent plantaardig en 40 dierlijke eiwitten in 2030. Dan zouden de verhoudingen dus precies andersom liggen dan nu. Om die verandering op gang te helpen, introduceerde Lidl vorig jaar gehakt dat voor 60 procent bestaat uit vlees en voor 40 procent uit erwten. De supermarkt hoopt op die manier consumenten over de streep te trekken.
Gezondheidsraad adviseert 60 procent plantaardige eiwitten
De Gezondheidsraad adviseerde ruim een jaar geleden aan het kabinet om het consumeren van meer plantaardige eiwitten te stimuleren. Het wetenschappelijk adviescollege noemt net als de supermarkten een verhouding van 60/40 wenselijk. Het risico op chronische ziekten als hart- en vaatziekten, diabetes en kanker daalt als de plantaardige eiwitten de hoofdmoot van het dieet gaan vormen. Mensen eten dan gezonder: zij krijgen meer vezels binnen en minder verzadigd vet.
“Er zijn heel veel initiatieven om de teelt van eiwitrijke gewassen in Nederland op te krikken”, zegt Vogels. Zelf is hij betrokken bij Bean Deal, waarin de keten, van boeren tot supermarkten, samenwerkt om meer eiwitrijk plantaardig voedsel te produceren.
Tot de jaren negentig, zegt Vogels, waren vlinderbloemige gewassen zoals de veldboon een gebruikelijk gewas voor boeren. Hij heeft het over 50.000 hectare. In 1992 werd het Blair House Agreement gesloten tussen de Europese Unie en de Verenigde Staten. Daardoor werd de import van soja en andere bonen veel goedkoper en verdween de teelt in Nederland naar de achtergrond.
Dat is niet alleen jammer vanwege de eiwittransitie. Peulvruchten zijn vlinderbloemigen en die halen veel stikstof uit de lucht en geven die af aan de bodem. Veel boeren wisselen het type gewas op een stuk grond ieder jaar. De stikstof die vlinderbloemigen achterlaten in de bodem is voeding voor het gewas dat het jaar daarop wordt gezaaid. Daardoor is er veel minder kunstmest nodig.
“Het zou mooi zijn om de teelt van eiwitrijke gewassen hier in Nederland te hebben in plaats van ze importeren vanuit het verre buitenland”, zegt Vogels. “Het klimaat in Nederland voor veldbonen bijvoorbeeld is heel geschikt. Soja is lastig, maar door klimaatverandering stijgen de kansen. Dat geldt ook voor zonnebloemen die voorheen alleen in Zuid-Frankrijk voorkwamen en nu ook al in het noorden van dat land.”
Er moet meer worden geïnvesteerd in veredeling van peulvruchtgewassen, meent Pyett. “Er is de afgelopen jaren meer geïnvesteerd in producten voor veevoer zoals mais. Effectief dieren voeren, daar weten we heel veel van. De ontwikkeling van gezond voedsel voor mensen blijft achter. We hebben de kennis over het telen van peulvruchten laten verloederen en nu zijn ze er niet meer. Het goede nieuws is: het kan wel en dat weten we uit het verleden.”
‘Je moet een plant leren kennen’
De kennis bij telers moet omhoog, gaat Pyett verder. “Dat kan door de goede ervaringen met elkaar te delen. Boeren krijgen niet genoeg steun om een netwerk op te zetten waarin informatie wordt vergaard en verspreid. Telers hebben nu een gemiddelde opbrengst van 5 ton per hectare. Als je het goed doet, is 8 ton ook mogelijk, maar dan moet een boer de juiste kennis in huis hebben.”
Het derde advies dat Pyett geeft, is verbetering van de afzetkanalen van boeren. “De contacten zijn nu afhankelijk van toeval en dat kan beter”, stelt zij. “Boeren gaan geen peulvruchten telen als zij geen zekerheid hebben over de afzet. De voedingsindustrie investeert niet in de verwerking als zij niet zeker weten dat zij voldoende aanvoer hebben. Niet alleen dit jaar, maar ook volgend jaar. Om de productie op gang te brengen is er schaalgrootte nodig, zowel bij telers als bij de verwerkende industrie. Die komt er alleen als iemand alle partijen bij elkaar brengt en er afspraken worden gemaakt. Een klein zetje in de rug is al genoeg.”
De financiële risico’s horen niet alleen bij de boer op het bordje te landen, vindt Vogels. Ook de rest van de keten, zoals supermarkten moeten een bijdrage leveren. Door het organiseren van de keten in combinatie met betere teelttechnieken ‘gaat alles draaien’, voegt hij daar aan toe.
Boeren moeten vooral de mogelijkheid krijgen om ervaring op te doen, meent hij. “Je moet een plant leren kennen. Als je net te laat bent met de oogst, ligt een deel van de bonen op de grond. Een boer die er een paar jaar mee bezig is, haalt het eerste jaar 3 ton veldbonen van een hectare, maar na verloop van tijd stijgt de opbrengst naar 6 ton of meer. Dan wordt het lonend.”
Lees ook:
Supermarkten omarmen meer plantaardig dieet
Er zijn inmiddels zeven supermarkten die veel minder vlees en veel meer plantaardige producten willen verkopen. Deze week deden Dirk, Aldi en Plus een toezegging aan actiegroep Wakker Dier.