Vaak verstild en meditatief: de nocturne is de uitdrukking van het nachtelijke landschap
We hadden de donkere middeleeuwen van ons afgeschud, nietwaar? In de achttiende eeuw leerde de Verlichting ons de patronen van het universum in kaart te brengen en leek God overbodig. De menselijke rede nam de macht over. Maar toen ontstond aan het begin van de negentiende eeuw plotseling de Romantiek, een stroming met een voorliefde voor mysterie, voor de innerlijke wereld van de verbeelding en voor de nacht, waarin de waarheid zich openbaart, de waarheid die zich overdag verschuilt achter een verblindend licht ( en – wees eerlijk – veel lawaai).
In de stilte van de nacht, zo geloofden de romantici, kunnen mensen zich bevrijden van de beperkingen die de dag hen oplegt. Er is een diepere realiteit in de droom. Vooral kunstenaars wisten om te gaan met deze ‘nieuwe’ duisternis die niet terugkeerde naar de duistere onwetendheid en kerkelijke dogma’s van de Middeleeuwen, maar de nacht omarmde als plek om het eeuwige licht te vinden. Geïnspireerd door deze beloften schreef de Ierse componist en pianist John Field rond 1812 de eerste nocturne.
Wat is een nocturne?
Er zijn muzikale naslagwerken geschreven over de definitie ervan, maar het kan ook worden samengevat met één zin uit de gezaghebbende zin Groves woordenboek van muziek: “Een pianostuk dat een nachtelijke sfeer suggereert, vaak rustig en meditatief van karakter, maar niet altijd.” Omdat de ziel en de droom ook ‘s nachts vol onrust kunnen zijn.
John Field (1782-1837) wordt beschouwd als de vader van de nocturne. De pianist en componist dwaalde met zijn Italiaanse leraar Muzio Clementi door Europa: Londen, Parijs, Wenen en Sint-Petersburg. Hij zou bijna dertig jaar in Rusland blijven. Daar schreef hij de meeste van zijn achttien nocturnes. Wellicht ook onder invloed van de zomerse ‘witte nachten’ in Sint-Petersburg, met het mysterieuze licht waar je een boek kunt lezen.
Het toetsinstrument was in die tijd nog in ontwikkeling van spreker (klavecimbel) naar zanger (piano). Waar vroeger een gespeelde noot meteen wegstierf, zorgde de ontwikkeling van de pedalen ervoor dat een pianist geluiden langer in de lucht kon houden. Hierdoor kreeg het instrument meer kleuren en afmetingen, en in het geval van de nocturne meer mogelijkheden om magie te creëren met licht en schaduw. Veld heeft hier goed gebruik van gemaakt. “Hij was de eerste componist die een stijl uitvond die niet voortkwam uit bestaande genres”, schreef musicoloog Theodore Baker. “Bij hem worden gevoel en melodie bevrijd van de ketenen van dwingende vorm.”
De meester van de nocturne
Field vond de nocturne uit, de Pool Frédéric Chopin (1810-1849) perfectioneerde hem. Nog steeds wordt hij gezien als de meester van het genre, al liet hij slechts iets meer dan twintig nachtstukken na. Beiden lieten zich eveneens inspireren door aria’s uit de Italiaanse opera. Maar Chopin scherpte Fields zachtere aanpak aan.
De Duitse dichter en muziekcriticus Ludwig Rellstab omschreef dit treffend: “Waar Field lacht, trekt Chopin een grimas. Waar Field zucht, kreunt Chopin. En waar Field wat pit toevoegt, strooit Chopin met cayennepeper. Plaats de charmante nocturnes van Field voor een vervormende spiegel en je krijgt Chopin.
Nocturnes begonnen ook in orkestmuziek te verschijnen. Mendelssohn schreef er een voor hem MidzomernachtdroomDebussy maakte de zijne Drie Nocturnesen Mahler noemde twee delen in zijn Zevende symfonie als ‘Nachtmuziek’. Maar het gaat voor hen vaak niet zozeer om dromen en innerlijke verbeelding, maar eerder om de geluiden van de nacht zelf, de geluiden die het in duisternis gehulde landschap voortbrengt.